Blog 09-09-2024

De schoonheid van lelijkheid

De schoonheid van lelijkheid

Datum: 09-09-2024

Laten we beginnen met een simpele observatie: wat is schoonheid? De discussie over esthetiek lijkt soms op de debatten in de Tweede Kamer: veel geschreeuw en weinig wol. Neem nu het kassengebied, dat weelderig ligt te glimmen in het Westland. Voor sommigen een symbool van vooruitgang, pragmatisch en productief. Voor anderen een glazen hel, een industriële woestijn waar de horizon wordt verpletterd door staal en glas.

Maar wie hoor je ooit klagen over die eindeloze zee van kassen? Over de hoogspanningsmasten die als gigantische knoken boven het landschap uitsteken, alsof ze altijd al deel uitmaakten van het ecosysteem? Hoogspanningsmasten—die, laten we eerlijk zijn, inmiddels zo vertrouwd zijn geworden dat ze de natuurlijke opvolger lijken van wat ooit bomen waren. “Normaal,” zeggen we. We zijn eraan gewend geraakt. Ze maken deel uit van onze gemeenschappelijke blindheid. Maar zet een klimaatpark in de buurt—wat we tegenwoordig een zonnepark noemen, omdat het meer doet dan enkel energie opwekken, het creëert ook een oase van biodiversiteit—en de pleuris breekt uit.

“Het past niet in het landschap,” klinkt het dan ineens. Te modern, te industrieel. Maar waar was die verontwaardiging toen de blokkendozen, de distributiecentra die als grijze monumenten de horizon overnamen, uit de grond werden gestampt? Waar bleef de opstand tegen de eindeloze glinsterende oppervlakken van kassen, die de illusie van een zonovergoten paradijs creëren, maar in feite het licht blokkeren? En waarom stuiteren mensen niet massaal tegen de hoogspanningslijnen aan die overal het landschap doorsnijden, als de scheerlijnen van een gigantisch schip? Niemand heeft ooit een snelweg geblokkeerd om daar tegen te protesteren.

Het antwoord is simpel: gewenning. Als we iets maar vaak genoeg zien, verliest het zijn scherpe randjes. Het wordt onderdeel van ons visuele dieet. En zelfs als dat dieet bestaat uit visuele junkfood—beton, staal, glas—beginnen we het te slikken. Maar verandering, ontwikkeling? Dat kunnen we niet verdragen. Zonneparken—of beter, klimaatparken—vallen op door hun contrast. Ze worden gezien als vreemde eenden in de bijt. Ironisch genoeg, want juist die zonneparken zijn niet enkel utilitair. Ze worden omgeven door groen, bevorderen biodiversiteit, en kunnen zelfs dienen als buffer tussen de ware lelijkheid van industriële landschappen en de natuur die nog rest. En, niet onbelangrijk: ook klimaatparken zijn, net als hoogspanningsmasten en kassen, noodzakelijk.

Laten we eerlijk zijn: geen enkel landschap is perfect. Maar als we een schoonheidswedstrijd zouden organiseren, wat zou dan winnen? De grijze blokkendoos die als een sombere betonnen kolos de hemel verduistert, of het klimaatpark dat, hoe subtiel ook, de lucht zowel letterlijk als figuurlijk schoner maakt? Zijn de eindeloze rijen hoogspanningsmasten werkelijk esthetischer dan de rijen zonnepanelen die zonlicht opvangen en omzetten in elektriciteit? Het lelijke is overal, we doen slechts ons best om het te negeren.

We leven in een tijd waarin we niet alleen moeten nadenken over de schoonheid van het heden, maar vooral over die van de toekomst.

Is het niet veel lelijker om in een wereld te wonen waarin we nalaten de klimaatcrisis aan te pakken?

Is een horizon vol zonne-energie werkelijk zo afschuwelijk in vergelijking met een toekomst waarin onze landschappen worden verscheurd door stormen, droogtes en overstromingen, het gevolg van onze inertie?

Daar ligt de paradox. Schoonheid is veranderlijk, wispelturig zelfs, maar wat altijd lelijk blijft is passiviteit. We kunnen blijven zeuren over de vermeende lelijkheid van klimaatparken, maar vergeten daarbij dat zij een noodzakelijke transformatie belichamen. Ze zijn geen indringers in het landschap, maar hoeders van onze toekomst. En ja, misschien wennen we over twintig jaar net zo aan zonnepanelen als we nu gewend zijn aan hoogspanningsmasten en kassen.

Misschien lachen we dan om deze discussie over esthetiek, want zoals met alles in het leven: pas als het er niet meer is, zien we hoe waardevol het eigenlijk was.

En als we in een wereld zonder klimaatparken belanden, een wereld vol blokkendozen en kassen, zullen we ons afvragen waarom we ooit een zonnepaneel lelijk vonden. Want in retrospectief, is dat niet de grootste angst? Dat onze onwil om te handelen ons uiteindelijk de lelijkste prijs oplevert—een wereld die zijn schoonheid, en zijn kansen, heeft verspild.